We gaan verder met familienamen beginnend met een D. In deze aflevering krijgen we o.a. wat meer zicht op de origine van bezemmakers en boskanters van 1750-1760, maar ook op de vroege introductie van aardappelteelt in Klerken. We beginnen met een familienaam die een ruime geschiedenis heeft in Klerken en nog meer in buurgemeenten vóór zowel als na 1686.
Afstamming Depoorter
In de Wezerijakten van het Brugse Vrije vinden we de familie de Poortere al in 1540-1580 goed vertegenwoordigd in Klerken, en dat is ook zo vanaf 1620-40. Een familie met sterke roots in de streek dus. In eerdere afleveringen kwamen al verschillende familiegenoten de Poortere aan bod. Maar het is tot nu niet mogelijk gebleken de Depoortere van de 16de eeuw aan de Depoortere van na 1640 te verbinden. Bovendien zijn er veel Depoortere in de 17de eeuw, niet enkel in Klerken, maar nog veel meer in de omliggende parochies. Hier gaan we vooral kijken naar de periode rond 1686 en specifiek zij die in Klerken wonen.
In eerdere afleveringen kwam al een afstammelinge van Livinus de Poortere en Godeliva Brickx aan bod, met name Judoca de Poortere die gehuwd was met Jacobus Cardinael uitbater van Herberg de Cavallier (zie aflevering 3). Livinus de Poortere en Godeliva Brickx woonden al in 1645 in Klerken; Livinus de Poortere was toen present met pycke ende capper bij de Wapenschouwinghe der Weerbare Mannen. Ze waren wel van betere afkomst; zo werd bvb Judoca Brix een zuster van Goddeliva Brix on 1675 begraven met de hoogste dienst van negen lezingen. Maar Livinus de Poortere en Godeliva Brickx zelf zijn wellicht al vóór 1675 overleden; na 1665 worden ze nergens meer vermeld in de parochie- of wezerijregisters. Ze hadden wel minstens vijf kinderen met een gekende afstamming; of er meer kinderen waren is onduidelijk.
In 1663 was hun zoon Antonius de Poorter gehuwd met Petronella van Meenen. Dit paar had vijf kinderen, waarvan één met afstamming. Omtrent 1670 zijn Antonius de Poorter en Petronella van Meenen naar Woumen verhuisd, waar Antonius de Poorter in 1675 overleed en met de laagste dienst werd begraven. Petronella van Meenen huwde kort daarop met Arnoldus Blockeel en er volgden nog twee kinderen, ook geboren in Woumen. De eerste overleed kort na de geboorte; de jongste zoon, Petrus Jacobus Blockeel huwde in 1700 met Constantia Debruyne, een dochter van Nicolaus de Bruyne en kleindochter van Jan de Brune, de oude, jubilaris , mijn stam-grootvader die al eerder aan bod kwam. In 1686 woonde of werkte Catharina Depoorter, dochter van Antonius de Poorter en Petronella van Meenen misschien wel al in Klerken, want enkele jaren later, in 1694, huwde ze er met Petrus de Duyvere, weduwnaar van Adriana Houvenaeghel met wie hij eerder in Zarren vijf kinderen , en daarna in Klerken nog een kind had, deze laatste in 1691. Bij zijn tweede echtgenote werden daarop ook nog twee kinderen geboren. In 1707, enkele jaren na het overlijden van Petrus de Duyvere in 1700, huwde Catharina Depoorter met Antonius Braque, weduwnaar met kinderen van Lucia Seys, met wie deze daarvoor in Zarren woonde.
Een volgende zoon van Livinus de Poortere en Godelieve Brickx was Mattheus Depoortere die in 1664 was gehuwd met Francisca Tevele, dochter van Anteunis Thevele die zelf ook in 1640 en 1645 present was bij de Wapenschouwing van de Weerbare Mannen in Klerken. Dit paar kreeg vijf kinderen waarvan er in 1686 zeker nog twee in leven waren. Mattheus Depoortere overleed in 1676 en werd begraven met een dienst van drie lezingen; zijn weduwe Francisca Tevele overleed het jaar erop en werd ook met een dienst van drie lezingen begraven.
Enkel van hun oudste dochter Elisabeth Depoortere, geboren in Klerken in 1666, is afstamming bekend. In 1686 woonde en werkte Elisabeth Depoortere wellicht ook ergens in Klerken. In 1688 huwde ze er met Petrus Joannes vanden Asschoop. Er volgden vier kinderen. Elisabeth Depoortere overleed in 1696, enkele weken na de geboorte van haar jongste dochter. Ze werd, zoals haar ouders, met een dienst van drie lezingen begraven. Een andere dochter, Cecilia Vandenasschoop huwde later met Jacobus Carnier – zijn derde echtgenote – en ligt hiermee aan de basis van een hele afstamming Carnier in Klerken. Petrus Joannes vanden Asschoop huwde meteen opnieuw, (2) in 1696 met Maria Vermander die in 1723 overleed, en (3) in 1724 met Catharina Deduyver die kort erop in 1725 overleed, en (4) in 1726 met Clara Thresia Lamon, de weduwe van Maillardus Beauprez, de jonge, – ook al diens vierde echtgenote. Vanaf zijn tweede huwelijk woonde Petrus Joannes vanden Asschoop in Zarren; hij overleed er in 1729, en liet in totaal negen kinderen na, met ook nog bekende afstamming van de jongste dochter Juliana Petronilla Vandenasschoop die in 1749 in Zarren huwde met Franciscus Hursel, bij wie ze 10 kinderen kreeg.
Een volgende zoon van Livinus de Poortere en Godelieve Brickx was Livinus De Poerter die na 1675 was gehuwd met Perooncken Coornaert, een dochter van Mahieu Coornaert, de oude, en Perooncken Salome. Perooncken Coornaert was al weduwe van Martinus Tevele bij wie ze eerder twee kinderen had, en die zelf eerder al drie kinderen had uit zijn eerste huwelijk met Magdalena Coevoet. Er zijn geen kinderen bekend uit haar huwelijk met Livinus de Poorter. Livinus de Poorter overleed al in 1680. Ook hij werd met een dienst van drie lezingen begraven. Hij werd amper 26 jaar oud.
Er kwamen al wat Coornaert aan bod in aflevering 5. Ze hoorden ook bij een familielijn die al enkele generaties in Klerken woonde. Maar waar Perooncken Coornaert in 1686 woonde met haar nog niet gehuwde kinderen en stiefkinderen is onduidelijk. Maar verschillende van de kinderen waren intussen gehuwd, en wellicht woonde de familie bij (een van) hen.
Kinderen van Martinus Tevele en (1) Magdalena Coevoet, (2) Perooncken Coornaert
Van Magdalena Thevele, de oudste dochter van Martinus Thevele is geen afstamming bekend.
Marinus Thevele was de oudste zoon van Martinus Tevele en Magdalena Coevoet. Hij was omtrent 1675 gehuwd met Maria Allaert, een zuster van Catharina Allaert die met Nicolaus de Bruyne was gehuwd (zie ook aflevering 3). Het paar kreeg in Klerken twee kinderen in de jaren 1670, en nog vier vanaf 1685. Of, en eventueel waar in de periode 1678-1685 nog kinderen werden geboren is onduidelijk. En ook waar ze in Klerken woonden blijft gissen. In dat jaar had het paar dus maximaal drie jonge kinderen in leven.
Dan volgen tweemaal Matthijs Thevel, en hier wordt het even ingewikkeld. Martinus Tevele had twee zonen met de voornaam Mattheus, één met Magdalena Coevoet als moeder, en de ander met Perooncken Coornaert als moeder. Beiden zijn in Klerken gehuwd en hebben afstamming in Klerken in exact dezelfde periode. In het Terrier van 1686 vinden we ook twee Matthijs Thevel, de ene wonend in een huisje in het centrum van Klerken, naast het toenmalige kerkhof en naast de kerk op perceel N°10 (hij kwam al zijdelings aan bod in aflevering 4), en de andere wonend in een huisje staande op perceel N°36, ook in het centrum van Klerken. Het valt op dit moment niet te bepalen welke van de twee op perceel N°10 woonde, en wie op perceel N°36, maar laat ons ze voor de eenvoud arbitrair toewijzen en die met het grootste gezin op het grootste van de twee kleine percelen zetten.
Perceel N°10 was 1430 m² groot;.Vandaag bestaat dit perceel niet meer op zich. Het is het middenstuk van het kerkhof van Klerken. We veronderstellen dus dat Matthijs Thevel, Fs. Coevoet op perceel N°10 woont, samen met zijn echtgenote Anna Judoca Maene uit Esen, weduwe van Jacobus de Harre die in 1681 overleed. In 1686 was er al hun eigen dochtertje, en misschien ook nog de drie kinderen uit het eerste huwelijk van Anna Judoca Maene. Pittig detail: het oudste van de twee dochtertjes met Jacobus de Harre was bij het doopsel in 1674 een “illegitiem geboren” kind; het tweede dochtertje een jaar later, en het zoontje geboren in 1676 krijgen deze “titel” niet wat confirmeert dat Jacobus de Harre en Anna Judoca Maene ergens eind 1674 of kort erop zijn gehuwd, naar alle waarschijnlijkheid in de kerk van Klerken, die recht voor hun huis lag. Van geen van die drie kinderen is afstamming bekend. Ze overleden wellicht jong; hun geboortes volgden elkaar zeer snel op, met 13 en 14 maanden ertussen, wat vaak op snel overlijden van het vorige kind wijst.
Wat er ook van zij, Matthijs Thevel, Fs. Coevoet, en Anna Judoca Maene kregen na 1686 nog twee kinderen. In 1695 overleed Anna Judoca Maene; ze werd, zoals haar eerste man, met een dienst van drie lezingen begraven. Matthijs Thevel, Fs. Coevoet huwde het jaar erop met (2) Dorothea van Raes uit Vladslo; er volgden nog zeven kinderen, allemaal in Klerken geboren. Van vijf van de kinderen van Matthijs Thevel, Fs. Coevoet, is verdere afstamming bekend. Matthijs Thevel, Fs. Coevoet, overlijdt in 1733. Zijn tweede echtgenote Dorothea van Raes overlijdt in 1748; ze was toen 75 jaar, dischgenote en impotent. Ze werd bij de volkstelling meegetelde met de aerme menaghien.


Perceel N°36 was slechts 400 m² groot en lag even verderop in de bocht van de toenmalige Noord-Torhoutstraete. Vandaag stemt dit overeen met het adres Dorpsstraat 2. We veronderstellen dus dat in 1686 het gezin van Matthijs Thevel, Fs. Coornaert, en zijn jonge echtgenote Cecilia Dumeez uit Klerken op perceel N°36 wonen. Het paar was in 1685 gehuwd. Cecilia Dumeez uit Klerken was de dochter van Bartholomeus Dumeez en Maria van Haverbeke. In 1686 zijn er nog geen kinderen; er volgen twee zoontjes in 1687 en 1689, maar beide zonder verdere afstamming. Matthijs Thevel, Fs. Coornaert, en Cecilia Dumeez komen tot in 1714 regelmatig voor als doopheffer of huwelijksgetuige, maar er zijn verder geen kinderen meer.
Jongste dochter Petronilla Jacoba Tevele huwde in 1686 met Jan Pieters, een zoon van Jan Pieters (de oude) en Catharina Schillewaert. Het is onduidelijk of de familie Pieters uit Woumen, Klerken of Langemark kwam. Jan Pieters (de jonge) en zijn kersverse echtgenote Petronilla Jacoba Tevele wonen in 1686 op perceel N°766 gelegen in Houck 7 in de buurt van het Musselstraetjen, vandaag is dat de Mosselstraat, dus aan de noordkant van het huidige centrum van Houthulst richting Terrest. Daar staat een huijseken op, aan de westzijde. Het gezin pacht naast dit grote perceel nog vier andere percelen in dezelfde buurt, – en nog een ander perceel wat verderop – , alles samen ongeveer vijf hectare; deze werden alle vijf voor slechts drie vierden belast wat wijst op aanwezigheid van bos, of slechte drassige grond. Het lijkt erop dat ze daarop een klein landbouwbedrijf uitbaatten. Het paar krijgt in de volgende 22 jaar 11 kinderen, waarvan zes met bekende afstamming. Joannes Pieters (de jonge) overlijdt in 1725; Petronilla Jacoba Tevele enkele jaren later, in 1733.
Hiermee zijn we voorlopig klaar met de familie Martinus Thevele. Later volgt nog zijn broer Jan Thevele. Maar terug naar de familie de Poorter.
Laatst bekende een zoon van Livinus de Poortere en Godelieve Brickx was Pieter de Poorter. Pieter Depoorter woonde in 1686 met echtgenote Gerarda de Raet en twee, misschien drie van de dan al geboren kinderen op perceel N°515. Op de oostkant van perceel N°515 staan de huijsijnghe ende stallijnghe. Het paar pacht in totaal 7 stukken land van Jonker Jan Jaeques van Rodes, samen ruim 8 ha groot. Hij is hiermee een middelgrote boer. Dit alles is ook midden in Houck 5 gelegen, in de zone ten noordoosten van ter Smisse richting Zarren.
In totaal krijgt dit paar vier kinderen waarvan enkel van de oudste dochter afstamming bekend is. Laurentia de Poorter huwt in 1699 in Klerken met Joannes Lignie, weduwnaar van Jacoba Vanhoove, met wie hij eerder, in datzelfde jaar 1699, was gehuwd. Joannes Lignie was een zoon van Franciscus Lignier Fs Joannes de Ligny, en Joanna Herleijn Fa. Anthonius Herleijn, dict Mousse, uit Zarren. Joannes Lignie heeft enkel vier kinderen met zijn tweede echtgenote Laurentia de Poorter (dit paar kwam al zijdelings aan bod in aflevering 4). Maar deze overlijden wellicht allen erg jong; er is in ieder geval geen verdere afstamming van bekend. Laurentia de Poorter overlijdt in 1710; Joannes Leney overlijdt in 1715.
En hiermee zijn we (voorlopig?) klaar met de familie de Poortere in 1686.
Afstamming Depuydt
De familie Depuydt had een brede voorgeschiedenis in de eerste helft van de 16de eeuw. We vinden ze in Klerken, maar nog meer in Woumen en Zarren. Tot nu is het niet gelukt hiervan een coherente voorouderlijst op te stellen. In 1686 vinden we in Klerken Jan Depuydt wonend op perceel N°930, en de weduwe Joos Depuydt, wonend op perceel N°958.
Jan Puydt Fs Clays Puyt en Petra, was in februari 1645 in Woumen gehuwd met Francisca (de) Perre/u, Fa. Adam de Perru en Aegida. Ze was wellicht zijn tweede echtgenote, want er zijn nog enkele oudere kinderen bekend. Hij was net als zijn broer Clays de Puyt in 1645 ook in Woumen present met roer ende capper bij de Wapenschouwing der Weerbare Mannen. Het paar kreeg drie kinderen in Woumen tussen 1646 en 1652. Daarna is er geen verder spoor van Francisca de Perre. Joannes Depuyt zelf overleed in Woumen in 1657. Van vier van de vijf kinderen is afstamming bekend in Klerken.
De mogelijk oudste zoon uit het eerdere huwelijk van Jan Puydt was Judocus de Puydt. Hij huwde in 1661 in Klerken met Petronella Lobegeins, die volgens de huwelijksregistratie van een van de kinderen uit Wallonië afkomstig was. In de volgende 15 jaar werden zeven kinderen geboren. In het moeilijke jaar 1681 overleed Judocus Depuydt, en Petronella Lobegeins huwde in 1684 met Jacobus Romein/Lowys zoon van Romanus Lowys en Martina Decroo.[1] In 1686 woonde de weduwe Joos Depuydt, wellicht samen met haar tweede echtgenoot Jacobus Lowys/Romein en nog wat van de ongehuwde kinderen op perceel N°958 op grond van de Dis van Klerken.
Dit perceel van ongeveer 4000 m² was slechts voor 3/4de belast, dus wellicht van mindere kwaliteit. Het perceel N°958 lag in de buurt van het Mosselstraetien en de Bouckhoutstraete. Dit is vandaag waarschijnlijk te vinden in de vierhoek begrensd door de Mosselstraat aan de noordzijde, de Klerkenstraat ten westen, de Kleine Veldstraat aan de zuidkant, en de Beukhoutsraat ten oosten; dus aan de noordzijde van het huidige centrum van Houthulst.



Van de zeven kinderen zijn er twee gehuwd: Judocus Puyt huwde in 1696 met Judoca Roose, een dochter van Jan Roose en Mayken de Vos uit Zarren. Ze gingen in Zarren wonen. Er waren zeker twee kinderen waarvan een overleed als tiener, maar er is tot zover geen verdere afstamming geïdentificeerd. De jongste zoon, Cornelius Depuyt huwde in 1698 met Veronica de Bruyne, een dochter van Joannes de Bruyne, de jonge, en kleindochter van mijn stam-grootvader Jan de Brune, de oude, jubilaris. Dit paar kreeg in Klerken zeven kinderen waarvan twee met bekende afstamming.
Jacoba Puydt was ook een kind uit een eerder huwelijk van Jan Puydt. Ze huwde kort voor 1675 met Christiaen Verbeecke, weduwnaar van Judoca Henderyck. Er zijn twee kinderen uit zijn vorig huwelijk bekend; uit het huwelijk met Jacoba Puydt volgden nog acht kinderen, waarvan de jongste geboren is in 1688. In 1686 pachtte Christiaen Verbeecke perceel N°969, ruim 5000 m² groot, gelegen iets zuidelijker dan het voorgaande perceel N°858, ook gelegen aan de westzijde van de Bouckhoutstraete. Het is niet duidelijk of hij er ook woonde met Jacoba Puydt en de overlevende, nog niet gehuwde kinderen uit zijn twee huwelijken; maar enige aanduiding van een andere woonplaats is er niet. Hij wordt verder niet vermeld in het Terrier en betaalde dus enkel de tiendepenning op het gepachte land. Dit perceel was ook van mindere kwaliteit en slechts voor 2/3de belast. Jacoba Puydt overleed in 1692, Christianus Verbeque in 1693. Beiden werden met een dienst van drie lezingen begraven.
Jacoba Verbeke, de oudste dochter uit het eerste huwelijk van Christiaen Verbeecke met Judoca Henderyck was in 1683 al gehuwd met Jaeques Dewilde. Dit paar woonde zoals al eerder beschreven (aflevering 4) ook in dezelfde vierhoek naast de toenmalige Bouckhoutstraete.
Georgius Verbeke was de derde zoon uit het tweede huwelijk van Christiaen Verbeecke met Jacoba Puydt. In 1700 huwt hij met Emerentiana de Bruyne, een zuster van de hiervoor genoemde Veronica de Bruyne, en dus ook kleindochter van mijn stam-grootvader Jan de Brune, de oude, jubilaris. Er volgen vier kinderen, waarvan drie met afstamming, deels in Zarren. Georgius Verbeke overleed in 1757; hij was toen 80 jaar oud; hij werd met een dienst van drie lezingen begraven. Emerentiana de Bruyne overleed in 1747.
Volgende zoon was Dominicus Verbeke, die in 1703 huwt met Petronilla Verbrugghe, een dochter van Hendricus Verbrugghe, de oude, en Catharina Flamen. Dit was een zeer vruchtbaar huwelijk met acht kinderen waarvan zeven met uitgebreide afstamming. Dominicus Verbeke overleed in 1752; hij was toen al geklasseerd bij de bezemmakers. Petronilla Verbrugghe overleed in 1759. Beiden werden met een dienst van drie lezingen begraven.
Petronilla Verbeeke was de oudste dochter van Christiaen Verbeecke met Jacoba Puydt. Ze huwde in 1701 met Petrus de Bruyne, bijgenaamd Mote. Hij was een zoon van mijn stam-vader Petrus de Brune, en dus ook kleinzoon van mijn stam-grootvader Jan de Brune, de oude, jubilaris. Mote was een bekend figuur in Klerken en was getuige bij heel wat doopsels en huwelijken. Het paar kreeg tien kinderen, waarvan vijf zonen met een uitgebreide afstamming. Enkelen hiervan horen midden 18de eeuw ook bij de bezemmakers. Petrus de Bruyne, bijgenaamd Mote overlijdt in 1742, 65 jaar oud. Petronilla Verbeeke huwt (2) in Klerken in 1743 met de 40 jaar jongere Antonius Jacobus Beauprez, een telg uit de Beauprez familie. Ondanks het grote leeftijdsverschil overleeft Petronilla Verbeeke ook haar tweede man. Ze overlijdt pas in 1767, 84 jaar oud, en krijgt de gebruikelijke begrafenisdienst met drie lezingen.
Tenslotte was er nog de jongste dochter Martina Verbeeke, deel van een tweeling met de wellicht jong overleden Livinus Verbeeke, geboren in 1685. Ze huwde in 1712 met Franciscus Jacobus Burgo, een zoon van Egidius Bergoo en Catharina Behaghel, met wie ze een postuum geboren kind had in 1713. Na het plotse overlijden van Franciscus Jacobus Burgo in 1713, had Martina Verbeeke een buitenechtelijk kind, en daarna huwde ze opnieuw met de schoenmaker Joannes Wantels. Dit verhaal kwam al eerder aan bod (zie aflevering 6).
Terug naar de kinderen van Jan Puydt, nu uit zijn tweede huwelijk met Francisca (de) Perru. Petronella de Puyt was hun oudste dochter, geboren in Woumen in 1646. Voor 1675 huwde ze met Jacobus Hendryck. Er worden tussen 1675 en 1688 vijf kinderen geboren; allen in Klerken. Jacobus Hendryck was een zoon van Jacobus Hendryck, de oude, en Judoca Verbeecke, een zuster van Christiaen Verbeeke, die hierboven aan bod kwam.
Jacques Hendryckx, de oude of de jonge, is eigenaar van perceel N°808 dat ruim 1 hectare groot is en ten oosten van de Bouckhoutstraete ligt. Vandaag is dit perceel opgesplitst, en stemt het overeen met Beukhoutstraat 8 t.e.m. 14 inbegrepen het achterliggende land. Zijn huijseken staat op het noordeinde, dus in de buurt van het huidige Beukhoutstraat 14. Op de Ferrariskaart van 1774 staan er ook nog wat huizen naar het midden van het perceel, maar dat is blijkbaar verschillend van de situatie 90 jaar eerder.
Jacques Hendryckx, de oude, woont dus op perceel N°808, vermoedelijk met zijn echtgenote Judoca Verbeecke. Zij was in ieder geval in 1681 nog in leven. Hijzelf overlijdt in 1688, waarna een begrafenis met drie lezingen volgt.
Hun enig kind, Jacques Hendryckx woonde in 1686 met Petronella de Puyt en drie of vier kinderen op perceel N°725. Op dit perceel staan een hoeve en een boomgaard. Hij pacht dit perceel samen met 10 andere grotere en kleine stukken land, allen in Houck 7 gelegen. Hij pacht/gebruikt ook perceel N°808 waarop zijn ouders wonen. Alles samen gebruikt hij bijna 15 ha land. Hij is dus een middelgrote tot grote boer in 1686. Perceel N°725 is vandaag waarschijnlijk hetzelfde als Slijpstraat 15/54, maar daar is op de beschikbare kaarten en satellietbeelden geen spoor terug te vinden van een boerderij van ruim 300 jaar geleden. De overige stukken land liggen alle in dezelfde buurt, de meeste iets zuidelijker, west van de Slijpstraat. Ze zijn deels van mindere kwaliteit, en worden daarom slechts voor 2/3de of 3/4de belast.
Jacques Hendryckx en Petronella de Puyt hadden vijf kinderen, de jongste geboren in 1688. Petronella de Puyt overleed in 1696; de weduwnaar Jacobus Hendrick overleed 10 jaar later in 1706. Beiden werden met een dienst van drie lezingen begraven. Van drie van hun vijf kinderen is afstamming bekend.
Oudste dochter Elizabeth Heyndrick huwde in 1700 met Jacobus Dewilde een zoon van Joannes Dewilde en Margarita Mahieuw. Ze kregen negen kinderen waarvan vier dochters met uitgebreide afstamming. Elizabeth Heyndrick overleed in 1718, waarna Jacobus Dewilde huwt met Maria Magdalena Molein, maar dit laatste kwam al eerder aan bod (aflevering 8). Na zijn tweede huwelijk werd hij veel gevraagd als getuige of doopheffer. Hij overleed in 1737.
Haar broer Joannes Hendrickx huwde in 1702 met Joanna Vandorpe, een dochter van Judocus van Dorpe en Joanna Sambaere. Alleen van de oudste van hun vijf kinderen, Joanna Henderyck is afstamming bekend. Samen met haar man Josephus Jacobus Bracx uit Staden kwamen ze midden jaren 1700 in de bezemmakerij terecht.
De jongste dochter Joanna Hendryck huwde in 1707 met Petrus Franciscus de Wijse die afkomstig was uit Lomme, gelegen ten westen van Rijssel in het huidige noorden van Frankrijk. Hij was de zoon van Joannes de Wijse (uit het ernaast liggende Ennetières-en Weppes) en Catherine Turbie. Zij zijn stamvaders van de ruime familie Dewijse die in Klerken en omgeving woont. Drie van de acht kinderen, twee zonen en één dochter, hebben een ruime afstamming. We vinden ze alle drie midden jaren 1700 terug bij de “illegale” bewoners van de halve-mijlzone ten noorden van het Vrijbos, waar ze bij de meer actieve bezemmakers horen.
Terug naar de kinderen van Jan Puydt, nu uit zijn tweede huwelijk met Francisca (de) Perru. Er rest nog één zoon Joannes de Puudt die omtrent 1675 huwt met Jacoba Dehem, weduwe met vier kinderen van Carolus Petrus Velle, met wie ze in Klerken in 1661 was gehuwd. Jacoba Dehem was een dochter van Philips Dehem, die in 1640 en 1645 al in Klerken woonde, en er present was bij de Wapenschouwijnghe der Weerbare Mannen. Er volgde nog één dochter in 1677. Deze laatste was overleden in 1677; zijn tweede echtgenote Catharina Loyendt was overleden in 1676.
In 1686 vinden we het gezin Jan de Puyt en Jacoba Dehem terug op perceel N°930. Er waren toen twee, maximaal vier kinderen in leven. Zijn huijseken staat op de oosthoek va het perceel. Hij pacht nog twee andere percelen er naast, samen 1.8 hectare die voor 2/3de worden belast met de tiendepenning. Het is minderwaardige grond gelegen ergens bij de huidige Boomgaardstraat, toen gelegen tussen de Zeugedreve (vandaag de Zeggestraat) en het grote perceel N°1007 van ruim 50 ha (in 1686) toebehorend aan het Clooster van Galilei binnen Gent (zie ook aflevering 3).
Kinderen van Jacoba Dehem en (1) Carolus Petrus Velle, en (2) Joannes de Puudt.
Philippus (Marinus) Velle huwde in 1694 met Joanna Batery dochter van Servatius Batry en Maria Flamez uit Woumen. Het paar ging in Woumen wonen; er werden vier kinderen geboren, het laatste postuum eind 1704, d.w.z. enkele maanden na het overlijden van Marinus Velle.
Anna Maria Depuyt huwt in 1698 met Livinus de Bruyne, een zoon van Nicolaus de Brune, en dus kleinzoon van mijn stam-grootvader Jan de Brune, de oude, jubilaris. Dus nog een Depuydt die huwt met een Debruyne. Dit is niet zo vreemd als we vaststellen dat ze allen aan dezelfde zuidkant van Klerken wonen, net ten noorden van het Vrijbos, de Debruyne op percelen 1012-1014, ten westen van het grote perceel N°1007, toebehorend aan Clooster van Galilei binnen Gent; de Depuydt ten oosten van dit perceel aan de Zeugedreve, of iets verderop naar de toenmalige Bouckhoutstraete (zie kaartje hieronder).
Anna Maria Depuyt en Livinus de Bruyne krijgen minstens drie kinderen vóór Anna Maria Depuyt in 1707 overlijdt. Hij huwt later nog twee keer zoals al eerder besproken (zie aflevering 6).
Intermezzo 1: waren de Boskanters een groep van aparte origine?
Het wordt langzaamaan duidelijk dat wie later in de Boskanterij en de bezemmakerij terechtkwam van om het even welke landbouwfamilie kan afstammen. Het is nog onduidelijk of er in 1686 al veel Boskanterij was. Uiteraard waren er al arme gezinnen in Klerken in die tijd. In 1640 bvb. onderhoudt de Armendis al een tiental gezinnen, dus ergens 10-20% van de toenmalige bevolking. In 1669 werd een lijst met armenwoningen opgesteld met als doel hieraan wat te doen (deze lijst is niet meer beschikbaar; jammer genoeg). Maar veel kan er daarop niet zijn gebeurd, want vanaf 1673 tot rond 1710 waren er voortdurende problemen met langskomende en brandschattende troepen, herhaalde ziektes met significant grotere sterfte, misoogsten, enz. Het is wel bevestigd dat de bezemmakerij al begin jaren 1700 werd beoefend. Maar dat was ook toen blijkbaar nog relatief beperkt tot misschien niet mer dan 20% van de toenmalige bevolking. Pas tegen midden 18de eeuw groeide dit sterk tot 30-40% en tegen 1815 en nog later tot meer dan 50% van de bevolking.
Met de hierboven beschreven families Depoorter en Depuydt zien we dit proces van het verweven van ter plaatse gevestigde en ingetrouwde families in volle actie. Een groot deel van deze familie Depuydt woonde in 1686 in wat later het Hoofdkwartier, vandaag Houthulst centrum, zou worden. Over de volgende generaties gaat deze min of meer gesettelde familie doorgroeien tot een toenemende verzameling van bezemmakerfamilies, en ook families die de landbouwstiel voortzetten. Een andere drijvende kracht hierbij was wellicht ook het tekort aan landbouwgrond, of anders gezegd, het teveel aan huwbare personen zonder ook maar enig kapitaal. Door de aanhoudende problemen belandden deze in de armoe. Bezemmakerij aan de boskant van het Vrijbos was een poging om hieruit te raken. Of dit een succesvolle route met langere-termijn toekomst was is een ander verhaal.
In ieder geval wordt het duidelijk dat elke gewone landbouwfamilies zeer snel kon afglijden tot het meer marginale bestaan van boskanter en bezemmaker.
Afstamming Derdaele


Petrus Derdaele was afkomstig uit Staden. In 1659 huwde hij in Klerken met Maria de Coeck uit Proven, een dochter van Martinus de Cock. Er werden vier kinderen geboren van 1659 tot 1668. In 1686 woont Pieter Derdaele met Maria de Coeck en zijn gezin in een hofstedeken gelegen op perceel N°1011; hij pachtte ook het ernaast liggende perceel N°1010, samen 2.5 ha groot. Dit perceel was gelegen op de hoek van de toenmalige Suijt-Torhoutstraete en de Stockstraete (vandaag is dit de hoek van de Torhoutstraat 2-12A en de Stokstraat 68-70), met de huidige Houtensluisvaart aan de zuidkant, en de toenmalige vijfver houver van de vijvers gelegen op het ernaast liggende grote perceel van het Clooster van Galilei binnen Gent aan de oostkant (vandaag ligt daar de Zwartegatbeek).
Dit stuk ligt dus net ten noorden van het perceel N°1012 waar mijn stam-vader en zijn broer Jan en Pieter de Brune woonden, en schuin over de percelen N°126, 1013 en 1014 waar hun broer Claeys de Brune woonde.


Petrus Derdaele overleed als weduwnaar in 1700; hij werd met een dienst van drie lezingen begraven. Het is onduidelijk of Maria de Cock en de oudste dochter en zoon er in 1686 nog woonden. Voor Maria de Cock is geen overlijdensdatum bekend; en van de oudste dochter Martina Derdaele is geen verdere afstamming bekend.
De oudste zoon, Joannes Derdaele die rond 1663 zou geboren zijn, kwam in ieder geval in 1703 terug in Klerken wonen, waar hij van dan af thiendepachter was, d.w.z. ontvanger van de tiende penning, dus wat men vandaag de ontvanger van deOnroerende Voorheffing zou noemen. Hij was toen wellicht al gehuwd met Joanna Francisca Billiau die uit Haringe afkomstig was. In Klerken kreeg het paar twee kinderen in 1706 en 1710, maar kort hierna moet Joanna Francisca Billiau overleden zijn. In 1713 was Joannes Derdaele in ieder geval opnieuw gehuwd met Joanna Gryson. Dit huwelijk bleef voor zover bekend kinderloos. Van de twee eerstgeborenen is geen verdere afstamming bekend.
Intermezzo 2: Aardappels en andere nieuwe teelten in 1686 [2][3]
In 1723 liep in Brugge bij het Brugse Vrije een belastingdispuut over het al dan niet belasten van nieuwe teelten die na de verovering van Centraal en Zuid-Amerika door de Spanjaarden en Portugezen begin 16de eeuw in Europa werden ingevoerd. Nog onder het bewind van Keizer Karel hiervoor vrijstelling van de “thiendepenning” ingevoerd. De tiende penning (10% belastingvoet) was de gewone belastingvoet berekend op alle opbrengsten. Nieuwe teelten werden dus aangemoedigd en ondersteund met een belastingvrijstelling. Dit privilege werd ook begin 17de eeuw, onder het bestuur van Albrecht en Isabella, herbevestigd. In 1723 vond men het bij het centrale gezag langzaam aan welletjes, en zag men deze nieuwe teelten als een mogelijke bron voor extra belastinginkomsten. Vraag was: “hoe lang blijft een nieuwe teelt nieuw?” of anders geformuleerd: “hoelang teelde men al deze nieuwe producten?” Vandaag worden op Europees niveau sinds 1997 “novel foods” en “novel feeds” goedgekeurd; deze krijgen hiervoor bijzondere etikettering. Binnenkort zal dus ook ook op Europees niveau de vraag “hoelang blijft iets “novel”?” op tafel komen. Niks nieuws onder de zon, dus.
Maar het bestuur van het Brugse Vrije, – “t’Landt vanden Vrijen” in de meeste teksten van toen -, kon hierover ook niet zomaar beslissen. Eerst moest duidelijke bewijs worden verzameld. Dit moest gebeuren waar men vermoedde dat die teelten al gangbaar waren. Daarom werden in Diksmuide hoorzittingen georganiseerd waarbij oudere boeren van het achterliggende land in Esen, Zarren, Woumen en ook Klerken getuigden over wat ze zich van de nieuwe teelten herinnerden en wanneer die in de streek al werden geteeld. Ook op andere plaatsen werden hoorzittingen georganiseerd. De nieuwe teelten die ter discussie stonden waren:
- Koolzaad. Dit was koolzaad te gebruiken als lampolie, en niet direct geschikt als voedingsmiddel. De toenmalige variëteiten bevatten immers nogal wat toxische componenten.
- Tabak, uiteraard te gebruiken als genotsmiddel
- Hop, te gebruiken voor de bierproductie
- Aardperen. Deze oogst was toen vooral in Zeeland populair, veel minder in de huidige Westhoek waar het gewas niet goed leek te gedijen.
- Aardappels: na introductie in Spanje kort na 1570 verspreidde de aardappelteelt zich in Europa o.a. via de botanische tuinen van herboristen en kloosters. Het verhaal gaat dat aardappels omtrent 1620-30 naar Vlaanderen meegebracht zouden zijn van uit Engeland door Kartuizers die zich in Nieuwpoort vestigden [2]. Maar dit verhaal is aantoonbaar op verzinsels gebaseerd. Meer waarschijnlijk is de mogelijke introductie via een vestiging van kloosters van de Ongeschoeide Karmelieten komend vanuit Sevilla in Spanje, waar de aardappel als eerste in Europa werd aangeplant rond 1573 [3]. De Ongeschoeide Karmeliet(ess)en stichtten, eerst met directe steun van uit Sevilla, kloosters in Brugge (1631), Ieper en Gent (1649), en later ook nog een poging hiertoe in Diksmuide (1666). Maar hoe het van daar precies ging blijft in te vullen. Wat er ook van zij, de aardappelteelt in Vlaanderen begon met grote zekerheid in de streek ten oosten van Diksmuide, en was er zeker al aanwezig in 1670, wellicht nog iets eerder. Of die aardappels toen gebruikt werden als direct voedingsmiddel voor de lokale bevolking of eerder als veevoer is niet helemaal duidelijk; ook niet of het nu witte of paarse, ronde of lange, of wat voor soort aardappelen ook was. Aardappelen waren toen wel al bekend als uitstekend voor zieken en tegen ondervoeding, “voeding voor de arme man”. Dit verklaart wellicht ook waarom Engelse troepen die in de jaren 1690 door de streek trokken er goed gebruik van maakten, en de voedingswaarde ervan op prijs stelden.

Bij de hoorzittingen in 1723 werden voor alle onderzochte plaatsen getuigenissen opgetekend die bevestigen dat al deze nieuwe teelten al sinds mensenheugenis werden geteeld. Voor aardappels was dat zeker het geval in 1670, maar wellicht nog vroeger vanaf 1650. Voor Klerken vinden we o.a. volgende getuigenverslagen terug in het archief:[4]
- Jan Derdaele, Fs. Pieter, bevestigde dat Rogier van Severen, Jacques Barbier, en nog menige andere boeren al zeker 36 jaar geleden koolzaad , en 47, misschien wel 50 jaar aardappels teelden in Klerken “op sticken binnen de prochie bij geheele lijnen”, dus op grotere schaal (1 lijn is circa 1475 m²). Hoewel hij al ruim 20 jaar als thiendepachter optrad in Klerken, had Jan Derdaele gezien de richtlijnen vanwege de “generaliteijt”, ook nooit belasting hierop geheven.
- Jacques vande Casteele, Fs. Passchier, 56 j oud en sinds meer dan 22 jaar in Klerken wonend bevestigt dit.
- Jacques van Blaere, Fs. Jan, 66 j oud, zegt niet allen dat hij zelf aardappels teelt sinds hij in Klerken woont (hij woonde tot circa 1700 in Esen), maar dit doet zoals zijn vader het meer dan 40 jaar eerder in Esen al deed. Hij verwijst ook terug naar Rogier van Severen, aangetrouwde familie van zijn eerste vrouw, en Jacques Barbier, die al meer dan 40 jaar eerder aardappels teelden in Klerken.
- Ook Pieter Fortry, Fs. Michiel, oud omtrent 60 jaar, een zwager van Jacobus Derdaele (hieronder,) bevestigt dat er al ruim 36 j koolzaad wordt gezaaid, en er ook al 25-26 jaar aardappels worden gepoot.
Vergelijkbare getuigenissen werden genoteerd voor Esen, Woumen, Zarren, enz. Allen confirmeren dat er nooit belasting is betaald op de opbrengst. We kunnen dus met redelijke zekerheid besluiten dat in 1686 in Klerken aardappelen werden geteeld. Een precies onderzoek welke percelen hiervoor werden gebruikt valt buiten deze bevolkingsreconstructie, maar komt vroeg of laat in een apart verhaal.
Jacobus Derdale was de tweede zoon van Petrus Derdaele en Maria de Cock. Hij huwde in 1690 met Jacoba Foutri uit Klerken, een dochter van Michael Fortry en Joanna Synaeghel die in de volgende aflevering aan bod komen. Dit gezin kreeg drie kinderen vóór 1700. Jacobus Derdale overleed in 1711. Zijn weduwe Jacoba Foutri huwde niet meer; ze overleed pas in 1748, 76 jaar oud. Van de drie kinderen is afstamming bekend, in Esen, zowel als Klerken, met een tak die omtrent 1750 in de bezemmakerij terechtkomt.
De jongste zoon was Petrus Joannes Derdale. Hij huwde in 1699 met Jacoba Vandevelde uit Klerken, de dochter van Petrus Vandevelde en diens tweede echtgenote Anna Goemaere. Er volgen zeven kinderen. Jacoba Vandevelde overlijdt enkele maanden na de geboorte van het jongste kind in 1716. Petrus Joannes Derdale huwt daarop (2) in 1718 met Dorothea Pree uit Beerst, en na haar overlijden in 1719, ook enkele maanden na de geboorte van haar enig kind, (3) in 1724 met Judoca Druck/de Ruck uit Woumen. Petrus Joannes Derdale is al vóór 1748 overleden, want dan woont zijn weduwe met een van zijn dochters bij de arme menaeghien en dischgenoten van Klerken. Judoca Druck overlijdt als weduwe in 1763. Verschillende van zijn kinderen komen in de bezemmakerij terecht. Andere gaan in Woumen en Zarren wonen.
Tussenstand
We hebben intussen 194 volwassenen geïdentificeerd, en 159-364 kinderen, wat de tussenstand brengt op ongeveer 450-460 personen. Een beperkte vooruitgang bij de vorige stand van zaken, maar toch interessant in die zin dat we families bespraken die in Houck 7 en 8 woonden in 1686, waar het latere Terrest, Hoogkwartier/Houthulst en Pierkenshoek ontwikkelen, buurten met veel bezemmakers/boskanters rond 1750 en later. In 1686 waren de meeste, zo niet alle van deze families alsnog actief als kleine landgebruiker, of grotere landbouwer. Een deel van hun afstamming kwam ook beter terecht. Eén werd zelfs thiendepachter kort na 1700. En bovendien hoorden deze bewoners deels bij de pionier-landbouwerfamilies die nieuwe teelten als aardappels, koolzaad en tabak testten en hielpen ontwikkelen tot latere volwaardige landbouwgewassen.
Disclaimer: dit is een werkversie; de uiteindelijke versie zal, waar nodig, worden verbeterd en uitgebreid, o.a. met familieoverzichten en een volledige index . Dit werk wordt later in zijn geheel gepubliceerd.
[1] Zie mijn verhaal over de naamsverwisselingen bij de familie Lowys/Romein in “Ludovicus Romeyn of Romanus Lowys? Wat was nu de correcte familienaam?”, Ignace Debruyne, Vlaamse Stam, 56, 2020, 426-431
[2] Meer achtergrond hierover kan gevonden worden in De opkomst van de aardappelteelt in West-Vlaanderen en in West-Europa, door L. Van Acker, Biekorf. Jaargang 63(1962) 321-334
[3] Willem H. Oliemans, ‘Het brood van de armen. De geschiedenis van de aardappel te midden van ketters, kloosterlingen en kerkvorsten’, SDU uitgeverij, Den Haag, 1988; zie ook: Centrum Agrarische Geschiedenis, Leuven
[4] Registers Passeringen 22/1/1720-15/4/1724 van de Schepenbank en stadsbestuur van Diksmuide, Rijksarchief Brugge TBO 129/1 1227