We gaan verder met de reconstructie van gezinnen die we terugvinden in het Terrier van Clercken 1686. De beschrijving in het Terrier gecombineerd met het doorgedreven genealogisch onderzoek werkt goed om tot een redelijke raming van de gezinssamenstelling te komen. Het is vooral ook de kennis van hoe deze gezinnen in de daaropvolgende jaren evolueerden die meer zekerheid biedt over de mogelijke gezinssamenstelling in 1686. Bijkomend middel is inzicht in waar ze land pachtten en woonden in de jaren die volgden na 1686. In deze aflevering wordt dit geïllustreerd door de combinatie van genealogische data met de herziening van de belastbare terreinen in 1719, en de kennis van bewoners in 1747 en 1798. Moeilijk blijft wel het identificeren van waar deze families vandaan kwamen; hoewel, in veel gevallen kunnen we ook hier redelijke aannames voorstellen. We gaan dus verder en starten met familienamen beginnend met een C.
We beginnen met een moeilijke: Jan Carpentier woont in 1686 op perceel N°3 in het centrum van Klerken. Dit perceel is slechts 4 roeden groot, dit is niet meer dan 56 m². Daar staat dus wellicht niet veel meer dan een huisje op. Wie deze Jan Carpentier is blijft onduidelijk. Was hij een zoon van Lieven Carpentier, die met pijcke ende cappere aanwezig was bij de Wapenschouwijnghen der Weerbare Mannen in Klerken in 1640 en 1645? Of was hij een broer of neef van Petronilla Carpentier die met Joannes Demey was gehuwd toen ze in 1679 in het kraambed overleed? Of was hij een zoon van Jan Carpentier de eerste man van Catharina Legrand, dochter van Michiel le Gran, die kort na 1650 huwde met Ludovicus Coppez, en die overleed in 1681? Dan zou hij kort voor of rond 1650 geboren zijn. In 1645 tekent ook een Jan Carpentier present in Woumen bij de Wapenschouwijnghe der Weerbare Mannen; hij was voorzien van een pijcke. Deze Jan Carpentier had in Woumen tussen 1636 en 1646 vijf kinderen met als moeder een Maria. Was dit de latere vader van onze Jan Carpentier? Het lijkt er op, maar zekerheid is er niet.
In 1689 was Joannes Carpentier doopheffer bij het doopsel in Klerken van Maria Petronella Van Hove, dochter van Jacobus Van Hove en Catharina Coppez. In bovenstaande veronderstelling is deze laatste zijn halfzuster (ze werd al eerder beschreven in aflevering 3). In 1702 overlijdt Joannes Carpentier; hij is “jongeman”, en bleef dus ongehuwd. In de veronderstelling hierboven zou hij dan ruim 50 jaar oud zijn geworden. Hij wordt met een dienst van zes lezingen. Maar volle zekerheid over dit verband is er dus niet, want doopakten van vóór 1653 zijn er niet in Klerken, en overlijdensakten of huwelijksakten eind jaren 1640 zijn ook niet beschikbaar. Jan Carpentier, de oude, komt voor zover bekend ook niet voor in de Wezerijakten. Verder zijn er (tot zover) ook geen andere verwijzingen naar Jan Carpentier in de Parochierekeningen.


Zonder extra informatie kunnen we dus enkel vaststellen dat hij daar woont, met of zonder extra familie of personeel. Hij woont ten zuiden van de kerk (perceel N°3), tussen het perceel van Jan Pottie die op N°4 woont (zie aflevering 4) en o.a. “autaer bewaerder” was van het altaar van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Scapulier, en Jan van Overbeke, timmerman, die op N°2 woont (zie aflevering 5), en naast Nicolaia Mahieu, de weduwe van Joos de Waeghewerckere, die op perceel N°5 woont en die later aan bod komt.
Franchois Chevalier kwamen we al herhaaldelijk tegen in vorige afleveringen, via huwelijken van enkele van zijn kinderen. In 1686 woont Franchois Chevalier met echtgenote Maria Bintein en kinderen in zijn Herberg “de Cavallier” op perceel N°222, het startpunt in het Terrier van Houck 4. Dit perceel is gelegen tegenaan de toenmalige Slijpstraete “van oosten” (vandaag is dit de Klerkenstraat) en de toenmalige Vrijdaghstraete “van noorden” (vandaag is dit de Smissestraat), in de bocht van Ter Smisse waar ook toen aan de overkant al een smidse te vinden was. Naast de herberg staat ook zijn huis op dit perceel. Hij bezit naast de herberg nog twee andere percelen in de buurt en pacht nog acht andere percelen, samen goed voor ruim 5 ha land.


Herberg de Cavallier werd later, in de jaren 1800 (of eerder?), café de Smisse. In 2012 werden de oude gebouwen afgebroken (https://kw.be/nieuws/cafe-klerken-smisse-tegen-de-vlakte/) en vandaag staan daar o.a. de huizen aan Klerkenstraat 137-139.
Het is onduidelijk waar Franchois Chevalier en Maria Bintein vandaan kwamen, maar vanaf 1663 zijn ze aanwezig in Klerken. Hij huwde begin jaren 1660 met Maria Bintein; datum of plaats van huwelijk onbekend. Het paar kreeg minstens 11 kinderen, waarvan er zeker drie vóór 1675 overleden. Twee kinderen zijn in 1686 al gehuwd, in 1683 en 1684. In 1686 zijn er dus nog drie, misschien wel zes kinderen in huis. Maria Bintein overlijdt in 1688. Franchois Chevalier huwt geen tweede maal, maar blijft herbergier tot hij overlijdt in 1711. Hij werd waarschijnlijk ruim 70 jaar oud; hij overleefde ook al zijn kinderen, behalve dochters Isabella Thecla en Anna Chevalier.
Als herbergier komt Franchois Chevalier regelmatig voor in de parochierekeningen van de jaren 1670-1690. Hij ontvangt er niet alleen de notabelen die de parochie beheren en er bij die gelegenheid allerhande “there costen” hebben (verbruikskosten dus), maar hij bedient ook de steeds terugkerende Franse soldaten die er drank en eten consumeren op kosten van de parochie. Hij huisvest wellicht in die periode ook de Franse sauvegarde die ervoor moet zorgen dat de contributie, zeg maar de oorlogsbrandschatting die het Franse leger opeist, ook effectief betaald wordt. Deze brandschatting kostte de parochie in die jaren een fortuin. En deze financiële ramp kwam bovenop de andere calamiteiten van doortrekkende legers, opgeëiste paarden en vee, met eropvolgend problemen om het land te bewerken, misoogsten, notabelen als gijzelaars meegenomen, en oversterfte wellicht als gevolg van dysenterie of andere epidemies die met dit alles samengingen.
Maar Franchois Chevalier zat hier aan de juiste kant als leverancier van voeding en drank, en als ontvanger van betalingen hiervoor; dit alles door de parochie betaald. Dat is ook duidelijk te merken aan de huwelijken die de overlevende kinderen aangaan.
Kinderen van Franchois Chevalier en Maria Bintein
Oudste dochter Fransoise Cavaillier huwt in 1691 met Pieter Reviere uit Vladslo. Het paar krijgt een zoon in 1692, maar Fransoise Cavaillier overlijdt al in 1695, waarna Pieter Reviere huwt met Georgina Ceys uit Zarren. Nu volgen er vier kinderen, en dan overlijdt ook Pieter Reviere in 1706. Geen verder afstamming bekend.
Tweede dochter Maria Cavalier huwde al in 1683 met Balthasar Noë, de jonge. Dit gezin kwam al zijdelings in aflevering 4 aan bod. Een eerste dochter werd geboren in 1686, maar in 1692 overleed Maria Chevalier in het kraambed bij de geboorte van het derde kind, een zoon. Waar ze in 1686 woonden is onduidelijk. Na 1692 huwde Balthasar Noez de jonge nog tweemaal, (2) met Joanna Verschilde uit Woumen, en (3) in 1709 met Maria de Deckere uit Klerken, met wie hij vanaf 1711 in Zarren woonde. Er is afstamming bekend van vijf van zijn vijftien kinderen.
Derde dochter Isabella Thecla Chevallier huwde in 1684 met Petrus Pauwels. Dit gezin kwam al uitgebreid aan bod in aflevering 3.
De oudste zoon met afstamming is Joannes Cavelier die in 1687 huwt met Anne Marie Devos uit Woumen, een dochter van Joannes de Vos en Catharina van Isacker, en hiermee gelieerd aan de vele Devos uit Woumen en Esen, waartoe ook de landmeter Petrus Devos hoort, die niet alleen het Terrier van de Prochie van Clercken uit 1686 opstelde, maar ook Berijder van Esen Ambacht was in het laatste kwart van de 17de eeuw, en dus verantwoordelijk voor de jaarlijkse inspectie en onderhoud van de wegen. Joannes Cavelier en Anne Marie Devos krijgen 10 kinderen vóór 1709, het jaar dat Anne Marie Devos overlijdt. Joannes Cavelier huwt daarop met Petronilla Dedecker, weduwe met misschien wel 10 kinderen in leven, van Joannes Norreel, een zoon van Maillardus Norreel. Het is onduidelijk waar deze laatste woonde in 1686; toen waren al twee van de tien kinderen geboren.
Tenslotte is er de jongste dochter Anna Cavallier die in 1696 huwt met Franciscus Osten, weduwnaar met één kind van Maria Dutoit, en zoon van Joannes Osten (herhaaldelijk hoofdman tussen 1665 en 1684) en Joanna De Decker. Er volgen nog acht kinderen. Geen verdere afstamming bekend.
We gaan verder met twee broers: Jaeques Couvreur en Lowys Couvreur. Lowys Couvreur (ook Couvreu, Couvereu, Couvreux, en zelfs Couvin) was volgens de Wezerijakte opgesteld in 1656 bij het overlijden van zijn zuster Franchijne Couvreur, de zoon van Jan Couvin (Wezerijakten 16537/178). Hij werd voogd van de minderjarige wezen. Een jaar eerder was hij gehuwd met Francisca Cabotse. Er zijn slechts drie zonen geboren in Klerken van 1656 tot 1660. De tweede zoon overleed in 1680, 23 jaar oud; de andere wellicht jong, want er is verder geen bekende afstamming.
In 1686 wonen Lowys Couvreur en Francisca Cabotse op perceel N°984 ten westen van de toenmalige Seughedreve (vandaag in de buurt van Zegestraat 43). Naast dit perceel pachtten ze nog vijf andere aanpalende percelen land, zodat ze een totaal van ongeveer 10 ha uitbaatten. Er woonden wellicht ook wel een knecht of meid op de hofstede, maar daar is hier geen informatie over.
Na het overlijden van Francisca Cabotse in 1687 huwt Lowys Couvreur het jaar erop met Judoca (van) Stechelman, die in 1692, na het overlijden van Lowys Couvreur het jaar ervoor, huwt met Nicolaus Meersseman, tweemaal weduwnaar met meerdere kinderen uit zijn eerste huwelijk, wonend in Woumen. Zowel Francisca Cabotse als Lowys Couvreur worden begraven met een dienst met zes lezingen.
Zijn broer, Jacobus Couvreur was in 1663 gehuwd met Joanna Cheinage (ook Sinaeghel). Net zoals zijn zusters huwde hij in Zarren. Joanna Cheinage is daar wellicht geboren, maar noch zijn, noch haar precieze afkomst zijn geconfirmeerd. Het paar kreeg zeven of acht kinderen. De twee oudste geboren in Zarren, de anderen in Klerken.


In 1686 woont Jaeques Couvreur met Joanna Cheinage met hun gezin in een hofstede op perceel N°856. Er waren toen minstens vijf kinderen in leven. De oudste dochter Joanna Couvreu beviel in datzelfde jaar 1686 ook van een onwettig geboren zoon Josephus Berancour, genoemd naar zijn vader Josephus Berancour. Het is onduidelijk, maar toch goed mogelijk dat deze laatste hoorde bij passerende Franse soldaten. We mogen aannemen dat dochter Joanna Couvreu ook nog thuis woonde.
Jacob Couvereu was eigenaar van de percelen N°855, 856 en 858, en van een bos “ghenaempt de Clijthens” gelegen op perceel N°757; alles bijeen was dit 3.2 ha groot, waarvan 0.7 ha bos. Dit Clijthens bos lag ten westen van het Gentse Leen en ten noorden van het latere Hoogkwartier (waar nog later de kern van Houthulst wordt gevormd). Zijn hofstede en ander land lag wat meer oostelijk, ten zuiden van de Ter Heist molen en ten noorden van het toenmalige Bos van Houthulst, dus waar later de wijk Terrest ontstaat. Dit stemt min of meer overeen met een ligging dicht bij het kruispunt van de huidige Terreststraat en Slijpstraat.
Joanna Synaghel overleed in 1691 en werd met een dienst van drie lezingen begraven. Wat daarna met Jacobus Couvereu gebeurde is onduidelijk. Verhuisde hij tijdelijk naar Eggewaartskapelle waar zijn oudste zoon Joannes Couvereu in 1701 huwde? Enkele jaren later was hij in ieder geval terug in Klerken, waar hij een laatste keer in 1707 als getuige bij een ondertrouw voorkomt.
Kinderen van Jaeques Couvreur met Joanna Cheinage
Van het uit een buiten het huwelijk geboren kind van oudste dochter Joanna Couvereu is geen afstamming bekend; en ook geen verder halfbroers of -zusters.
Tweede zoon Joannes Couvreur huwde in 1701 in Eggewaartskapelle met Maria Catharina Vandendriessche, die uit (Oost)Nieuwkerke bij Roeselare afkomstig was. Beiden woonden en werkten in Eggewaartskapelle. Als knecht en meid op een hofstede? We weten het niet. Ze gingen na hun huwelijk in Klerken wonen en kregen er zes kinderen waarvan vier met verdere afstamming
De derde zoon, Petrus Couvreu geboren in 1671, huwde pas in 1724 met de 41-jarige Joanna Van Houtte uit Zarren. Het paar bleef kinderloos. Ze overleden in 1737, resp. 1736.
De volgende dochter was Maria Catharina Couvreur, wellicht geboren kort voor 1680. Ze huwde ook laat, in 1717, met Joannes Jacobus Deman uit Woumen. Er werden alsnog vijf kinderen geboren. Na het overlijden van Maria Catharina Couvreur huwde Joannes Jacobus Deman (2) in 1732 met Clara Theresia Lamon, weduwe van (1) Mailliardus Beauprez, de jonge, en (2) Joannes Vandenasschoop, en (3) in 1742 met Petronilla Verbeecke, de weduwe van Petrus Hindryck, met nog twee kinderen uit dit derde huwelijk. Hij woonde vanaf 1732 in Zarren en overleed er in 1751. In maart 1748 staat hij in de Volkstelling bij de zesde klasse van corsitters, arbeyders, tiendepachters, winckeliers en wevers.
De jongste zoon was Andreas Couvreur, geboren in 1681. Hij huwde wellicht rond 1710 met Maria Dekeyser. Er volgden vijf kinderen waarvan vier met verdere afstamming, en ook vandaag nog naamdragers in Klerken. Maria Dekeyser overleed in 1738, en Andreas Couvreur huwde daarna (2) met Maria Joanna Cavaels/Caveele uit Woumen, weduwe van Ambrosius Verhaeghe.
In 1686 was Joannes Dammaert pastoor van de Sint-Laurentiuskerk in Klerken. In 1686 stond de pastorie op perceel N°202 in Klerken centrum, niet naast de kerk, maar aan de toenmalige Stokstraat (vandaag is dat Predikboomstraat 3). De kerk en de pastorie waren verbonden door de voetweg die vandaag de huidige Dorpstraat 2 en de Predikboomstraat 2 verbindt; die voetweg was dus ook al in 1686 in gebruik.


Joannes Dammaert was in maart 1682 aangesteld als deservitor, en opvolger van pastoor Ignatius Voormeersch die na twee jaar dienst in de parochie overleed. Pastoor Ignatius Voormeersch werd begraven aan de voet van het hoofdaltaar. In september 1684 werd Joannes Dammaert pastoor, en hij bleef in Klerken in dienst tot eind 1688, waarna hij gepromoveerd werd tot pastoor van de Sint-Niklaaskerk in Diksmuide. Hij overleed er in 1692. In Klerken werd hij in januari 1689 als pastoor opgevolgd door Petrus Ghyselen, die eerder enkele jaren in de Sint-Vaastkerk van Hondschoote als coadjutor en deservitor had gediend.

Petrus Ghyselen, de opvolger van Joannes Dammaert, was in 1663 in Klerken geboren als oudste zoon van Petrus Ghyselen en Maria Boereman. Hij bleef in dienst tot zijn overlijden in januari 1710, toen hij overleed na enkele maanden ziekte.
Zijn grootmoeder, Janneken Willaert werd weduwe begin 1653; ze huwde nog hetzelfde jaar opnieuw met Jan Deboutte met wie ze nog drie kinderen had vóór eind 1657. Jan Deboutte en Janneken Willaert woonden in 1686 in een woonhuijseken op perceel N°907, gelegen ten noorden van het toenmalige Musselstraetjen, en zij pachtten ook het stukje land ten westen ervan en nog een stukje meers iets verderop, allemaal grond van minder goede kwaliteit, en slechts deels belast. Vandaag zijn dat de percelen aan Mosselstraat 1, en Klerkenstraat 62, 73, 73A (let wel: de Klerkenstraat werd pas 170 jaar later aangelegd). We mogen aannemen dat er hooguit een meid of knecht inwoonden; alle kinderen waren in 1686 al gehuwd. Het paar was ook al van hoge leeftijd in 1686. Janneken Wallaert – zo schreef kleinzoon Petrus Ghyselen haar naam in het begrafenisregister -, overleed in 1692 en werd met een dienst van negen lezingen begraven. Deze hoge uitvaartdienst was er niet alleen omdat haar kleinzoon pastoor was, maar in 1692 was Janneken Willaert wellicht al rond de 80 jaar oud, wat weinigen gegeven was in die moeilijke tijden. Joannes Boete overleed in 1696 en kreeg een uitvaart met zes lezingen.
Kinderen van Janneken Willaert en (1) Petrus Ghyselen, de jonge (en later de oude), en (2) Jan Boete
Naast de vader van pastoor Petrus Ghyselen, oudste zoon van Petrus Ghyselen de jonge bij Maria Boereman, waren er nog vier dochters en twee andere zonen. Petrus Ghyselen, de jonge en Maria Boereman woonden in 1668 al in Langemark. Ze bleven er wellicht wonen tot het overlijden van Petrus Ghyselen omtrent 1694. Vijf van de zeven kinderen werden er geboren.
INTERMEZZO 1: Waarom terug naar Klerken?
Bij bijna iedere familie die we tot zover hebben besproken zagen we dat mannen of vrouwen die weduwnaar of weduwe werden, telkens snel opnieuw gaan huwen; en dit desnoods meerdere keren opnieuw. Dit is vooral zo als er ook minderjarige kinderen zijn. De gezinssituatie was uiteraard voor ieder verschillend. Slechts enkelen konden het zich veroorloven om alleen verder te doen. Sommigen hadden al grotere kinderen die echt konden meewerken om het gezin mee te onderhouden. Maar als dit niet het geval was, dan stonden barre en moeilijke tijden te wachten. Wie alleen overbleef met een of meerdere kinderen na het overlijden van zijn of haar echtgenoot kon heel snel in totale armoede en afhankelijkheid belanden. Een nieuw huwelijk, met een lotgenoot, of met een ongehuwde partner was dus een logische oplossing.
Maar als ook dat niet kon, en men toch in de armoe belandde, dan was er als laatste vangnet de Armendis die zorgde voor brood, kledij, schoenen, en meer. Maar dit was op kosten van de parochie, de gemeenschap dus. En iedere parochie was slechts verantwoordelijk voor ter plaatse geboren personen, en hun families. Tijdens het Ancien Régime was het de regel dat mensen die bij de Armendis aanklopten, voor zover dit mogelijk was, steeds teruggestuurd werden naar hun geboorteplaats, om daar door de lokale Armendis onderhouden te worden.
Het belang van doopregistraties en verwijzingen naar de originele parochie in de vele registraties is hiervoor van groot belang; dat was de bron die confirmeerde waar iemand terecht kon, eens men beroep moest doen op de Armendis.
Deze regel speelde sterk in het nadeel van kleine landelijke parochies zoals bvb. ook Klerken, waar veel kinderen werden geboren, die ook al in de jaren 1600-1700 uitzwierven over buurgemeenten om te dienen als boerenknecht, dienstmeid of in een andere dienstfunctie, en vaak huwden in andere parochies. Een niet te verwaarlozen deel van hen kwam op die manier vroeg of laat terug in hun geboortedorp terecht, en belandde op de rekening van de Armendis.
Midden jaren 1600 was naar raming ruim 10% van de bevolking van steun afhankelijk in Klerken. Begin jaren 1700 was dit al opgelopen tot 20-30%, en midden jaren 1700 tot 30-40%. Bij de volkstelling van 1815 blijkt al meer dan 50% afhankelijk van armensteun. Deze situatie is pas halfweg de 19de eeuw beginnen omkeren.
Was ook dit mechanisme de reden waarom de weduwe Maria Boereman/Borreman(s) rond 1694/95 weer in Klerken kwam wonen met de ongehuwde dochters (en zonen?)? Dat is niet te confirmeren, maar toch weinig waarschijnlijk. Ze had immers ook haar oudste zoon die er intussen als pastoor de hoogste kerkelijke functie uitoefende, en kon wellicht bij hem gaan inwonen. En ook haar schoonouders woonden er nog; en nog wat meer schoonfamilie, waar oudere kinderen wellicht konden meehelpen. Kort na deze verhuis naar Klerken gingen in ieder geval een deel van de ongehuwde dochters snel over tot een huwelijk.
De oudste dochter was Maria Joanna Gissel/Ghyselen. Zij huwde al in 1697 in Klerken met Joannes Osten, een zoon van de vroegere hoofdman Joannes Osten, die al eerder aan bod kwam. Dit was een huwelijk met een goede start. Er volgden acht kinderen in Klerken waarvan vier, misschien vijf, met verdere afstamming. Na het overlijden van Joannes Osten in 1714, huwde Maria Joanna Ghyselen opnieuw in 1718, met Josephus Decalué. Ze overleed in 1723.
Een tweede dochter, Leocadia Gysel/Ghyselen huwde al in 1695 met Sylvester Behaghel uit Woumen, weduwnaar van Anna Vantheunebrouck bij wie hij al een dochter en een zoon had, en met wie hij al in 1692 in Esen woonde. Kort na zijn eerste huwelijk had hij – net als zijn broer (of vader?) – een buitenechtelijk kind; met Joanna Allaert uit Woumen. Sylvester Behaghel en Leocadia Ghysele hadden daarna tien kinderen, allen geboren in Esen; van een drietal is verdere afstamming bekend. Leocadia Ghysele overlijdt in Esen in 1721; Sylvester Behaghel in Esen in 1722.
In 1696 huwde de derde dochter Petronilla Gysel/Ghyselen in Klerken met Petrus Franciscus Van Raes uit Klerken. Ook zij gingen buiten Klerken wonen, eerst in Esen en later in Kaaskerke, waar telkens kinderen werden geboren. Na het overlijden van Petrus Franciscus Van Raes in 1713, was Petronilla Ghyselen terug in Klerken waar ze beviel van een zesde kind, een postuum geboren kind dus (na het overlijden van de vader). Ze huwde kort erop met Jacobus Dooghe. Hij overleed in Klerken in 1729; Petronilla Ghyselen overleed in Klerken in 1746.
Haar jongste zuster Joanna Ghyselen woonde in 1698 in Diksmuide, maar in 1701 was ze ook weer in Klerken, waar ze huwde met Joannes Baptista Delefortry. Ze woonden waarschijnlijk in Zarren: Joannes Baptista dela Fourtry overleed in Zarren in 1711; Joanna Ghyselen werd weduwe en huwde er (2) in 1712 met Albertus Laleman zoon van Jacobus Laleman en Janneken Vansteenkiste, een familie van landbouwers in Zarren (en in de 17de eeuw ook kosters). Van Joanna Ghyselen zijn geen afstammelingen bekend.
Tot zover de kinderen van Petrus Ghyselen, de jonge en Maria Boereman; van de zonen is geen verdere afstamming bekend. Enkele broers en zusters van dit koppel kwamen reeds aan bod in aflevering 2. Zo bvb. Maria Ghyselen die gehuwd was met Abraham Haetse, de oude; en Petronilla Ghyselen die huwde met Antheunis Barbier, die dicht bij de pastorie woonden op perceel N°206; en Antheunis Ghyselen die huwde met Petronilla Contant. Verder waren er nog drie halfbroers/zusters van Petrus Ghyselen, de jonge, van het latere huwelijk van zijn moeder Janneke Willaert met Joannes Boete/Deboutte, maar ook die kwamen al in aflevering 2 aan bod: dochter Petronella Boote was omtrent 1675 gehuwd met Rochus Naghel.; tweede dochter Jacoba Boote was ook omtrent 1675 gehuwd met Jan Gyselen; en jongste dochter Laurentia Boete was in dezelfde periode met Joannes Barbier gehuwd en woonde in Klerken in 1686.
En dan zijn er nog de twee broers van Petrus Ghyselen, de jonge/oude. De jongste, Antheunis Ghyselen gehuwd met Jacoba Claerebout kwam al eerder aan bod (aflevering 2). De andere broer Joos Ghyselen was al omtrent 1650 gehuwd met Maria Demaerte. Van dit paar is slechts één dochter bekend, Jacoba Ghysel geboren in Klerken in 1654. In 1686 woonden Joos Ghyselen en Maria Demaerte in een hofstede met een gemet land errond, gelegen op perceel N°571 gelegen ten oosten van de toenmalige Slijpstraete (de huidige Klerkenstraat) en ten zuiden van de toenmalige Noort-Torhoutstraete (vandaag Molenweg), dus overeenstemmend met de huidige adressen Klerkenstraat 116 F, G en H, en 118 en 118A). Hij bezat nog vier andere percelen in de buurt, alles samen ongeveer 5 ha groot
Hij was ook, samen met zijn broer Antheunis Ghyselen, en de man van zijn schoonzuster, Joannes Boote (zie hierboven) eigenaar van perceel N°259 gelegen op de berg bij Ter Laene waar hun korenwindmolen op stond (zie hierboven bij Figuur 2). Dit is dus de toenmalige Ter Laene molen gelegen op het huidige Klerkenstraat 115-117. De Ter Laene molen was in 1611 door hun vader Pieter Gyselen de oude (een nog oudere de oude dus) met toestemming van de Rekenkamer van Rijssel heropgebouwd. Deze molen werd eerder in 1555 door Antonius Jansone bij oktrooi gebouwd, maar was bij de troebelen van 1580 volledig verwoest[1]. In 1686 stond daar één enkele molen op; dat werden er later twee, en nog later opnieuw één (rond 1900 stond daar Vandamme’s molen).
Hun dochter Jacoba Ghysel was omtrent 1675 gehuwd met Claeys Delvaere uit Klerken, een zoon van Martinus Delvaer en Maria Synnaghel. Deze laatsten en wellicht ook zijn drie broers en zussen, waren in 1686 al overleden. Claeys Delvaere woonde in 1686 met Jacoba Ghysel en wellicht zes kinderen in een hofstede met ooftboomgaert gelegen op perceel N°292. Naast dit perceel pachtten ze nog 13 andere stukken land, alles bijeen ruim 10 ha landbouwgrond, een middelgrote tot grote boer dus. Deze percelen lagen dicht bij elkaar tussen de huidige Stokstraat 27 (/46) richting de huidige Hogeweg/Brandhoekstraat. Jacoba Ghyselen overleed in 1688 anderhalf jaar na de geboorte van haar zevende kind. Ze werd met een dienst van zes lezingen begraven. Nicolaus Delvaer huwde in 1689 (2) met Maria Terryn uit Moorslede, waarmee hij nog vier kinderen kreeg, het laatste postuum geboren midden 1698. Hij overleed in 1697 en werd met een dienst van drie lezingen begraven. Zijn weduwe Maria Terryn huwde daarop (2) met Joannes Verslype de oude, en er volgden nog vier kinderen. Tot zover is van geen van deze vijftien kinderen afstamming geïdentificeerd.
Tot zover de vele Ghyselen en verwanten van de in Klerken geboren pastoor Petrus Ghyselen, de opvolger van Joannes Dammaert.
Terug naar de namen beginnend met D, met Jacques Deblieck die in 1686 met echtgenote Jacoba Ameeus op perceel N°695 woont. Er waren toen waarschijnlijk twee inwonende kinderen. Naast dit stuk land met zijn hofplaats, huis en stallen, pachtten ze nog negen andere percelen, samen ruim 10 ha, hoofdzakelijk land. Niet alle grond werd voor het volle pond belast; er zat dus mindere kwaliteit tussen die van belasting was vrijgesteld.
Deze percelen zijn, op een perceel na dat in de buurt van de huidige Neerloopstraat lag, allemaal gelegen in Houck 6. Hoek 6 was aan de noordzijde begrensd door de Torhoutstraete, aan de zuid- en westzijde door de Slijpstraete, die toen ook wel Clerckstraet werd genoemd, en aan de oostzijde door Zarren. De hoeve zelf lag net ten noorden van de hofstede ghenaempt het Quaedt Gadt van Franchois Verhaeghe (zie aflevering 5). Ligging dus noord van het huidige Slijpstraat 54.
Jacoba Ameeus was een zuster van Andries Ameeus die al in aflevering 2 aan bod kwam, en van Maria Ameeus die met Judocus Willems was gehuwd en in Esen woonde. Jacobus de Blieck en Jacoba Ameeus waren kort voor 1680 gehuwd; plaats van dit huwelijk is nog niet teruggevonden. Ze hadden een zoon en dochter in Klerken geboren in 1680 en 1684; beide zonder verdere afstamming.
Perceel N°223 met een kleine ha land, is eigendom van molenaar Anthone Ghyselen, die hierboven al aan bod kwam. Het perceel is gelegen naast de Ter Laene molen van de familie Ghyselen aan de toenmalige Slijpstraete, en naast de herberg De Cavallier van Franchois Chevalier (zie hierboven op figuur 2). Vandaag stemt dit overeen met Klerkenstraat 117. Er staat op dit perceel dus ook een woonhuis dat wordt gebruikt (bewoond?) door Daniel de Ceuninck. Deze Daniel de Ceuninck is in eigen naam en in naam van zijn vrouw eigenaar van tien andere percelen, gelegen bezuiden de Torhoutstraat, richting het latere Hoogkwartier en Terrest (nu Houthulst), alles bijeen goed voor ruim 5 ha hoofdzakelijk land.
Daniel de Ceuninck’s eigen stukje land is perceel N°524. Het werd gepacht door Jaecques Barbier die er ook woonde (zie aflevering 2). De negen percelen van de echtgenote van Daniel de Ceuninck werden allen verpacht, deels aan Jan Devos, die gehuwd was met Antonia Igodt (zij komen later aan bod), en aan Jan Kyndt, die (1) met Joanna de Bruijne, en (2) met Chrijstincken Mergaert was gehuwd (zie aflevering 3).
Het blijft onduidelijk wie deze Daniel de Ceuninck is, of wie zijn echtgenote was: een Ghyselen? een Chevallier? een Devos, Igodt, Kyndt, de Bruijne, of Mergaert? Of nog iemand anders? Ondanks de toen ongewone voornaam, geen spoor in de doop-, huwelijks-, begrafenis- of wezerijakten van Klerken of de nabije omgeving voor de tweede helft van de 17de eeuw. Maar we mogen alvast aannemen dat hij er wel met zijn echtgenote woonde. Een mager resultaat, maar toch al iets.
Joris Decock was gehuwd met Judoca Legrant, een van de vele kinderen van Michiel Legrand. Wanneer ze gehuwd zijn is onduidelijk; wellicht al rond 1660. In 1686 wonen er misschien nog twee zonen in huis; maar over deze en eventueel andere kinderen heerst onduidelijkheid en zijn er enkel indirecte aanwijzingen (zie lager). Maar in 1686 woonden Joris Decock en Judoca Legrant op de hofplaats met huis gelegen op perceel N°576. Dit perceel, en nog 12 andere percelen was hun eigendom; alles samen 14.5 ha groot. De meeste percelen in bezit van Joris Decock waren land, met enkele meersen en wat zaailand, en ook een jukweg naar de Ter Laene molen (ook te zien op de Ferraiskaart in Figuuur 2), dus vooral gelegen net naast en ten zuiden van het latere Ter Smissen. Buren waren o.a. Lowys Coppez, weduwnaar van Catharina Legrand, een zuster van Judoca Degrand, en Judocus Ghyselen met echtgenote Marie Demaerte, die allen al eerder aan bod kwamen. De De Cock hadden duidelijk relaties met de meer notabele families van Klerken en Woumen. Het blijft echter onduidelijk waar ze vandaan kwamen.
Met 14.5 ha in eigendam was Joris Decock de grootste grondeigenaar in Klerken die er ook zelf woonde en actief was. Er waren nog 14 eigenaars die meer grond in bezit hadden, vooral privépersonen, maar die niet in Klerken zelf woonden, met name: de echtgenote van Jonker Jan Jacques van Rodes, de kinderen van Heer en Meester Jacques de Heere, Seigneur Anchelmus Hilfoort, Mijnheer Charles Rapaert, Raadsheer van de Raad van Vlaanderen Philip Albert Mantels, de kinderen Philip Rodtse, de kinderen en weduwe van Jacques vanden Broucke, de Heer en Meester Jan van Wel en zijn echtgenote, Seigneur Adolf vanden Abeele, Jonker Pauwels Duchatelle, en de kinderen van de Heer Jan Baptist vander Meersch. Maar ook enkele instellingen waren grote landeigenaars zoals het Clooster van Galilei uit Gent, de grootste landeigenaar met bijna 52 ha in bezit, en de Priorij van Sinte-Cecilia uit Diksmuide, en de kerk van Klerken zelf. De Dis van Klerken en de Grote Heilige Geest, de “Dis” van Diksmuide hadden dan weer net iets minder an 14 ha land in eigendom.
Georgius Decock overleed in 1689; hij werd begraven met de hoogste dienst met negen lezingen. Zijn weduwe Judoca Degrand overleed in 1708. Wat daarna met de hoeve en het land gebeurde is onduidelijk, maar in 1798 waren al hele delen in kleinere percelen opgesplitst en in handen van nieuwe eigenaars.
INTERMEZZO 2: het Terrier en de eropvolgende ” Rolle ommestellijn van Vutsendt Clercken 1719 “

Het Terrier der Prochie van Clercken uit 1686 is een verre voorloper van het Kadaster dat pas rond 1840, bij het begin van de Belgische Staat, werd ingevoerd. Het diende niet alleen om percelen en eigenaars te identificeren, maar net als het huidige Kadaster, vooral om de belastbare basis van eigenaars, pachters en uitbaters van neringen te bepalen.
Bij het Terrier kwam dus ook meteen een Rolle van Ommestellijnghen waarin precies was beschreven voor hoeveel elk perceel kon worden belast. De originele Ommestellijnghe werd meteen “ontbloot”, dit is toegepast.
Net zoals vandaag werd deze lijst na enige tijd herzien. Nu noemen we dit de “algemene perequatie van de kadastrale inkomens”. In de 17de en 18de eeuw werd zodra men het noodzakelijk vond ook een nieuwe ” Rolle ommestellijn van Vutsendt Clercken” opgesteld, dit is de toen bijgewerkte lijst van eigenaars en pachters die lasten betalen volgens het originele Terrier van de Prochie van Clercken uit 1686 [2].
Na wat grenscorrecties in 1687-93 om de preciese grens van het Bosch van Houthulst te bepalen, waarmee ruim 34 ha extra onder Franse controle kwam, werd een eerste nieuwe Rolle van Ommestellijnghe pas in 1719 opgesteld , en deze werd toegepast vanaf 1720-22. Nieuw in deze Rolle was het afzonderlijk vermelden van neringen zoals brouwers, drankslijterijen, molenaars, kortzitters, schaapsdrift, enz. Ook werden sommige specifieke percelen met het originele nummer van 1686 opnieuw toegewezen, en “vague” landen geidentificeerd. Maar het belangrijkste stuk beschrijft de toenmalige “thiendenbetalers” (pachters of eventueel eigenaars) met hun belaste areaal in gemeten : lijnen : roeden. In deze lijst met 145 namen, en 17 + 26 namen toegewezen aan vague landen en “octroi bosch”, en nog enkele tientallen neringdoeners, molenaars enz. vinden we dus vele directe afstammelingen van de pachters en/of eigenaars van 1686; en uiteraard heel wat nieuwe namen.
Verder bevatte het Terrier van 1686 in de marge heel wat aanvullingen uit 1747, en nog meer uit 1798. De Rolle van Ommestellijnghen van 1719 vormt samen met die extra informatie in de marge een bijkomende bron bij het identificeren van personen
Kinderen van Joris Decock en Judoca Legrant
Het is niet eenduidig welke en hoeveel kinderen het echtpaar Joris Decock – Judoca Legrant hadden. Uit de vele indirecte relaties zoals doopheffers en huwelijksgetuigen in Parochieregisters, en ook uit eigenaars van hun landerijen begin en einde 18de eeuw, blijken er alvast drie mogelijke kinderen aan te duiden.
Vóór 1685 huwt in Woumen een Petronella De Kock met Servatius Batry, weduwnaar van Maria Flamez. Ze gaan in Woumen wonen; er volgen twee kinderen. Petronilla De Kock overlijdt in Woumen in 1689 waarna Servatius Battery een derde keer huwt met Godeliva Verhaghe.
In 1687 huwt in Woumen Joannes de Cock met Judoca Cooman uit Vinck. Ze gaan in Klerken wonen waar ze minstens vier kinderen kregen. Hun dochter Joanna De Cock huwt met Petrus Beauprez, een zoon van Maillaert Beauprez, een zoon van de eerder besproken Beauprez-familie met roots in Woumen eind 16de eeuw. Hun zoon Joannes de Cock huwt met Isabella Clara Verfaillie, die afstamt van de Verfaillie uit Hooglede, en van de Beauprez met roots in Woumen. In 1719 betaalt Petrus Beauprez voor ruim 12 ha landerijen volgens de “Rolle ommestellijn van Vutsendt Clercken 1719”.
Zijn afstammelingen bezitten volgens de toegevoegde nota’s in het originele Terrier in 1798 nog steeds een deel van de landerijen die in 1686 eigendom waren van Joris de Cock.
We mogen dus met redelijke zekerheid aannemen dat Joannes De Cock een zoon was van Joris De Cock en het familiebedrijf overnam na zijn overlijden. Joannes de Cock overleed in 1706. Judoca Cooman huwde opnieuw in 1707, met tweevoudig weduwnaar Maillardus Beauprez. Judoca Cooman overleed in 1713, twee weken na het huwelijk van dochter Joanna de Cock met Petrus Beauprez, zoon uit het eerste huwelijk van haar tweede man. Maillardus Beauprez overleed in 1717 en zo kwam het familiebedrijf volledig in handen van Petrus Beauprez en Joanna de Cock.
Er is tenslotte nog een Petrus de Cocq die in 1695 overlijdt als ongehuwde jongeman, dus zeker meer dan 12 jaar oud, wellicht al volwassen (meer dan 25 jaar). Deze Petrus de Cocq komt ook een paar keer als doopheffer voor bij neefjes en nichtjes.
Tussenconclusie
Hiermee sluiten we aflevering 7 van deze Bevolkingsreconstructie Klerken 1686. Een ruwe telling toont dat we tot nu ruim 150 volwassen personen identificeerden; eigenaars en pachters allerhande. Bij deze families horen minimum 135 kinderen, en maximaal 296 kinderen in leven, en een onbekend aantal knechten en meiden. In werkelijkheid waren wellicht minder dan 200 kinderen in leven, dus hebben we ergens tussen 300 en 350 inwoners geïdentificeerd. We naderen hiermee wellicht de helft van het toenmalige inwonertal. Op de shortlist met nog te bespreken personen tellen we nog 53 namen, dus een honderdtal volwassenen met hun gezin, en verder nog 17 toenmalige pachters die er al dan niet woonden, en tenslotte een nog te bepalen aantal personen die noch eigenaar, noch pachter zijn, dus knechten, meiden; en “last but not least” ook de armen van 1686.
Deze laatsten leefden uiteraard ook met hun familie in Klerken. Ze kregen er kinderen, huwden en overleden er. Deze laatste groep was zeker deels de groep die later overging in wat gemeenzaam de boskanters wordt genoemd, met bezemmakers, leurders, muzikanten, en nog later ambulante handelaars, scharenslijpers, boottrekkers, landbouwhelpers en ook seizoenarbeiders. Maar er zitten vast en zeker al voorouders van latere boskanters aan bod gekomen bij de al besproken landbouwers, pachters, en eigenaars. De grens tussen een actief en succesvol leven was eind 17de eeuw uiterst dun; een kleine tegenslag kon volstaan om in de armoede te belanden.
Disclaimer: dit is een werkversie; de uiteindelijke versie zal, waar nodig, worden verbeterd en uitgebreid, o.a. met familieoverzichten en een volledige index . Dit werk wordt later in zijn geheel gepubliceerd.
[1] Meer info hierover op http://www.molenechos.org/verdwenen/molen.php?AdvSearch=3377
[2] “Klerken: rekening binnenkosten. 1723”, Rijksarchief Brugge – Verzameling Brugse Vrije: Sanders; BE-A0513 / TBO 141 – 509.